De Week van het Nederlands zet dit jaar in op de veelzijdigheid van de taal. Ambassadeurs Radna Fabias en Wannes Cappelle dragen die meerstemmigheid en veelvormigheid mee uit: zij groeide meertalig op op Curaçao en emigreerde vervolgens naar Nederland; hij groeide op in de Westhoek, waar het West-Vlaamse dialect de voertaal is. In aanloop naar de Week van het Nederlands hadden we met hen een gesprek over de taal waarin je gevormd wordt, hoe je je daartoe verhoudt en wat dat met je schrijven doet.
Wannes: Ik ben opgevoed in het West-Vlaams. Algemeen Nederlands is in West-Vlaanderen eerder iets dat je leert op school, hoewel zelfs de leerkrachten er met een zwaar accent spreken. Wie te perfect Algemeen Nederlands praat, wekt wantrouwen op - alsof je dan verloochent waar je vandaan komt.
Daarenboven voelen West-Vlamingen zich ook ongemakkelijk in de standaardtaal: als vijf West-Vlamingen samenzitten en ze moeten Nederlands praten omdat er iemand van buitenaf bij is, dan voelen ze zich zo oncomfortabel dat ze elkaar zelfs niet in de ogen durven kijken. Ze schamen zich ervoor - ook omdat ze het niet kunnen. Opeens zit je weer voor je meester en ben je weer klein. Hoewel er schoonheid zit in het delen van een taal, voel je ook meteen aan dat er iets problematisch aan vast zit.
Hoe zit dat bij jou, Radna?
Radna: Mijn taalverwerving is nogal chaotisch verlopen. Op Curaçao werd ik als kind via grootouders en andere familieleden blootgesteld aan het Papiamentu, maar ik volgde Nederlandstalig onderwijs en sprak thuis ook Nederlands met mijn moeder. Op de basisschool had ik geen keuze. Ik ben er weleens nogal koloniaal op gewezen dat de communicatie op de speelplaats in het Nederlands moest. Op die plek. Een vreemd soort dwang eigenlijk.
Daarbij: het Nederlands dat ik op school leerde werd nauwelijks op die manier gesproken in mijn omgeving. Het Nederlands buiten het onderwijs op het eiland was veel beweeglijker, veel vloeibaarder, liet veel meer invloeden uit de omgeving toe dan de rigide, wat archaïsche versie in het onderwijs. Daarbij sprak niet iedereen daar Nederlands. De taalbeheersing van het Nederlands hing vaak samen met de sociaal-economische positie van de spreker. Dat zorgde ook voor spanningen.
"Er is een zeker gebrek aan eerbied voor regels. Daar heb ik als schrijver veel aan."
Verder leerde ik op school naast Nederlands ook Brits Engels terwijl ik toen nooit een Brit had gezien of gesproken. Wel werd ik dagelijks blootgesteld aan muziek, films, series en mensen uit Noord-Amerika en Engelstalige eilanden in de regio. Dat was heel ander Engels. En ik leerde ook Spaans uit Europese boeken met Europese klanken en vocabulaire, maar consumeerde Midden- en Zuid- Amerikaanse media en sprak Spaans met mensen die verschillende varianten uit de regio spraken.
Taal is voor mij zodoende heel vloeibaar. De grenzen tussen verschillende talen zijn zacht. Voor mij dan. In Nederland wordt er regelmatig van me gevraagd dat ik hardere grenzen hanteer. Soms voelt het alsof ik dan speelsheid moet inleveren om misverstanden te voorkomen. Ook zijn voor mij tongval, vocabulaire en dergelijke geen vanzelfsprekendheden. Dat zijn gewoon keuzes. In mijn hoofd zweeft alles bij elkaar en ik pak wat ik nodig heb of wat zich al eerste aandient en soms wat mij de minste moeite kost. Taal is zo voor mij ook altijd een beetje een spel, waarmee ik niet zeg dat het spel onschuldig is. Taal is ook gewelddadig.
Als je aan zoveel verschillende talen bent blootgesteld, op welke manier word je dan gevormd?
Radna: Niets is vanzelfsprekend. Dat is ergens heel vermoeiend. Ook ken ik geen veiligheid in taal. Er is geen taal waarin ik mij echt stevig voel, waarin ik het idee heb dat ik echt over voldoende woorden beschik om te zeggen wat ik wil zeggen. Gevoelsmatig ligt overal miscommunicatie en onbegrip op de loer.
Tegelijkertijd heb ik door diezelfde meertaligheid wel toegang tot meerdere bronnen en kan ik verbanden leggen die mensen die slechts één taal spreken wellicht minder snel zullen leggen. Dat voelt rijk. En ik kan me op veel plekken redden. En een voor mij nuttige bijwerking van die chaotische taalverwerving is dat ik niet al te rigide met taal omga. Er is een zeker gebrek aan eerbied voor regels. Daar heb ik als schrijver veel aan.
Op welke manier zou je werk veranderen, als je niet in het Nederlands zou schrijven?
Radna: Dan zou ik waarschijnlijk minder de behoefte voelen om iets te slopen. Die neiging heb ik vaak als ik in het Nederlands poëzie schrijf. Alsof ik moet rommelen aan het ding voordat ik er in pas zonder iets te worden wat ik niet ben. Ik heb niet per se een vriendelijke relatie met het Nederlands. Ik zie het niet als iets wat ik moet beschermen of heel erg moet koesteren. Misschien geef ik voor een deel in mijn werk terug wat ik van Nederland en het Nederlands kreeg? Mijn schrijfproces zou in een andere taal mogelijk wat relaxter zijn, maar het werk zelf? Ik kan me eigenlijk niet voorstellen wat ik dan zou schrijven.